21 juli 2022
Gauguin schilderde veel zelfportretten, met name in 1888 en 1889. Gauguins interesse hierin werd onder andere aangespoord door de portrettenserie die Vincent van Gogh in 1888 schilderde, waaronder het schilderij La Mousmé, dat Gauguin kende van zijn correspondentie met Van Gogh en zijn broer Theo. Daar kwam nog bij dat Van Gogh hoopte dat hij in Zuid-Frankrijk een kunstenaarskolonie kon oprichten, net als Gauguins kolonie in Bretagne. Hij stelde daarom een uitwisseling van zelfportretten voor. De enige keren dat Gauguin zich heeft uitgelaten over zijn zelfportretten, had hij het over een schilderij dat erg lijkt op het zelfportret dat in de National Gallery hangt. Hij zegt daarover: ‘het gezicht van een bandiet… met een innerlijke edelmoedigheid en zachtaardigheid’, een gezicht dat ‘symbool staat voor de hedendaagse impressionistische schilder’ en ‘een portret van alle erbarmelijke slachtoffers van de maatschappij.’
Dit zelfportret is geschilderd op een kastdeur uit de eetkamer van een herberg in het Bretonse gehucht Le Pouldu. Het is een van de belangrijkste en radicaalste schilderijen van Gauguin. Om zijn hoofd prijkt een aureool, de hand lijkt los te staan van de rest van het lichaam en tussen zijn vingers kronkelt een slang. Het geheel steekt af tegen vormloze gele en rode gebieden. Omdat zijn gezicht bijna een karikatuur is, krijgt het portret een ironische en heftig tegenstrijdige sfeer. Gauguin wekt met het schilderij de indruk dat hij zichzelf ziet als superieur. Het maakt hem de boosaardige held van zijn nieuwe esthetische systeem.